Wol staat symbool voor de circulaire uitdaging van rotterdam
Interview met Carolien van Eykelen en Christien Meindertsma
Rotterdamse schapen maken mensen bewust van de schoonheid van hergebruik.
Je zou het niet verwachten in een metropool als Rotterdam. Toch grazen er verspreid over de stad maar liefst 2.500 schapen, die het gras in de openbare ruimte kort houden. De wol die zij produceren – zo’n zesduizend kilo per jaar – brengt in Nederland bijna niets meer op en wordt daarom verbrand of verscheept naar China. Onvoorstelbaar, vond schaapsherder Martin Oosthoek, in een tijd van grondstoffenschaarste en klimaatverandering. Hij trok aan de bel en niet veel later startte het project De Zachte Stad. Inmiddels is zijn kudde hét voorbeeld van circulariteit in Rotterdam.
Twee jaar geleden ging bij Carolien van Eykelen, transitieregisseur Groene Stromen bij de gemeente Rotterdam, de telefoon. Een collega van het team Openbare Werken, dat over het onderhoud van de buitenruimte gaat, vertelde over de verbazing van de schaapsherder. Hij vroeg of Carolien, die er met het programma Rotterdam Circulair naar streeft om in 2030 de hoeveelheid afval in de stad te halveren, een bestemming wist voor de wol. “Ik dacht: wol is een mooi, hoogwaardig product. Als ik even rondbel, kan ik vast iemand blij maken met zesduizend kilo.” Ze benaderde onder andere een meubelfabrikant en een dekbeddenproducent, maar telkens was het antwoord: ‘nee, daar kunnen we niks mee’. Wol moet je namelijk op allerlei manieren bewerken voor je er iets mee kunt: wassen, kaarden, spinnen. Ik kwam erachter dat de wolverwerkende industrie helemaal uit Nederland is verdwenen.”
Onderzoek naar specifieke kwaliteiten
Carolien benaderde ook Christien Meindertsma, ontwerper en onderzoeker van de levensduur en het gebruik van grondstoffen, met een voorliefde voor lokale wol. Zij was als enige wel geïnteresseerd. “Toen Carolien me belde dacht ik meteen: ‘Rotterdam’ en ‘wol’, dat is een geweldige combinatie! Het rauwe van de stad versus het zachte van wol. Heel interessant.” De opdracht aan Christien – onder de noemer De Zachte Stad – werd: onderzoek welke kwaliteiten de Rotterdamse wol heeft en bedenk voor elke kwaliteit een toepassing. “Tijdens mijn belronde werd steeds de vraag gesteld wat de kwaliteit van de wol was”, licht Carolien toe. “Daarom wilde ik dat eerst laten uitzoeken. Onze schapen zijn geen merinoschapen; de wol is wat grover van structuur. Dat maakt het misschien minder geschikt voor een sjaal, maar er zijn nog een heleboel andere toepassingen te bedenken, zo bleek.”
Spectaculair resultaat
Voor haar onderzoek toog Christien naar Engeland en Ierland, waar nog wolwasserijen, spinnerijen en weverijen zitten. “Er werken daar echte liefhebbers, met enorm veel kennis van het materiaal en het proces. Nadat ze er garen van gemaakt hadden bleek onze wol van gemiddelde kwaliteit te zijn, met ruwe eigenschappen.” Vanuit de circulaire gedachte – hoe kun je álle materialen hergebruiken – onderzocht Christien waar juist die eigenschappen op een hoogwaardige manier voor te gebruiken zijn. Carolien: “De resultaten zijn spectaculair. Wol van gemiddelde kwaliteit kan in handen van een professional iets heel moois worden. De wol blijkt geschikt om dekens van te maken, truien, mutsen, meubelbekleding, auto-interieurs, vilten geluidisolatie voor aan de muur en nog veel meer.”
Milieubesparende innovatie
Christien: “De kunst is om te onderzoeken voor welke toepassingen juist déze wol geschikt is. Een meubelfabrikant met wie ik samenwerk zei bijvoorbeeld: ‘de wol is te weinig veerkrachtig als vulling voor zitmeubels.’ Dan denk ik meteen: maar wat kunnen we dan ontwerpen dat minder veerkrachtig hoeft te zijn? Een houten krukje is dat bijvoorbeeld ook niet.” Gedurende het onderzoek deed Christien ook een innovatie: ze ontdekte hoe ze met wol, zonder gebruik van water, machinaal 3D kan vilten. Deze uitvinding maakt het mogelijk om ook grotere objecten met wol te maken en daarmee bijvoorbeeld het gebruik van milieubelastend schuimrubber te vermijden.
Prijs moet kloppen
Toepassingen genoeg dus voor de Rotterdamse wol. Toch lag de weg naar grootschalige productie niet open. “In bijna alle gesprekken die ik hierover voerde, werd al snel gevraagd naar het verdienmodel, vertelt Carolien. “Dat stoorde me, want in een circulaire economie telt niet alleen het ‘verdienmodel’. Dan gaat het ook om de waarde. Je bekijkt met je ketenpartners hoe je materialen zo lang mogelijk, zo hoogwaardig mogelijk kunt gebruiken. De inkomsten – of vooral: besparingen – komen dan vanzelf. Door meteen te focussen op het verdienmodel sla je elke circulaire droom plat.” Christien: “We zijn in Nederland gewend aan hoge kwaliteit voor weinig geld. Daarmee bedoel ik óók de goedkope polyester shirtjes, waarvan wordt gezegd dat de kwaliteit laag is. Als je bedenkt hoeveel arbeid er zelfs voor zo’n shirtje nodig is, betaal je alsnog veel te weinig voor die ‘lage kwaliteit’. Alles wat we in Nederland maken is in de ogen van consumenten dus al snel te duur.” Wat haar betreft mag er voor producten best meer gevraagd worden dan we gewend zijn. “Het gaat erom dat het klopt: een dure muts moet wel een móóie muts zijn, van goede kwaliteit.”
Kennis en vakmanschap nodig
Ook Christien krijgt regelmatig de verdienmodel-vraag. “Dat is typisch Nederlands, spullen doorschuiven en kijken hoe je er iets aan kunt verdienen. In bijvoorbeeld Engeland heerst een heel andere cultuur. Daar wordt wolbewerking gezien als cultureel erfgoed en bestaan er, in tegenstelling tot in Nederland, dus nog wasserijen en spinnerijen.” Daarmee raakt ze de kern van het probleem: het verdwijnen van het ambacht uit Nederland. Carolien: “Het feit dat er in Nederland geen industrie meer is voor het wassen, sorteren en spinnen van wol staat symbool voor de hele uitdaging van Rotterdam Circulair: de kennis van en liefde voor materialen is verdwenen. Hetzelfde geldt namelijk voor hout: tussen het omzagen van een boom en een mooie plank aan de muur zit in Nederland een gapend gat. We hebben hier nauwelijks nog mensen die weten hoe je de ene houtsoort van de andere onderscheidt, hoe lang bepaald hout moet drogen of ‘wateren’ en hoe je goed zaagt. Om naar een circulaire economie toe te groeien en alle materialen in onze stad te hergebruiken, is kennis en vakmanschap nodig. En een fabriekje, en ruimte voor opslag.”
Bedrijven nu aan zet
Hoewel ze het fantastisch zou vinden als er in Rotterdam structureel iets met Nederlandse wol gedaan zou worden, ziet Carolien het niet als de rol van de gemeente om een wolfabriek te bouwen. “Ik hoop dat er door de publiciteit rond dit project een ondernemer geïnspireerd raakt en eens gaat kijken wat de mogelijkheden zijn. Het kan tot mooie werkgelegenheid leiden; echt vakmanschap. Dat past helemaal bij Rotterdam – we hebben hier veel ontwerpers, makers en een kunstacademie.” Ook Christien vindt dat de gemeente de beweging voldoende heeft aangezwengeld. Het onderzoek is afgerond, met een resultaat dat boven verwachting is: de wol blijkt op vele manieren toepasbaar te zijn. Het is wat haar betreft nu aan bedrijven om dit over te nemen. “Eigenlijk is dit pas het begin. Het zou mooi zijn als er naar aanleiding van het onderzoek iets ontstaat wat zichzelf financieel kan bedruipen. Ik geef vooral wollen tapijten, meubelstoffering en wol ín meubels en in auto-onderdelen een goede kans.” Christien wil zelf ook een actieve rol blijven spelen, liefst samen met de bedrijven. “Allerlei bedrijven hebben enthousiast en met liefde meegewerkt aan de experimenten. De meerwaarde zit echt in die samenwerking. En in innovatie, dat blijft cruciaal.”
Meer verbonden met de stad
Het slagen van het project hangt ook van iets anders af, dat beide dames eigenlijk het allerbelangrijkst vinden. “De Rotterdamse wol staat voor ons symbool voor het zuinig omgaan met spullen en materialen”, zegt Carolien. “We gebruiken het om met bewoners in gesprek te gaan over circulair. Ik ben pas écht tevreden als mensen het niet meer over het verdienmodel van wol of andere materialen hebben, maar over de achterliggende waarden, zoals gezondheid, geluk, frisse lucht en natuur. En als ze zich door dit project meer onderdeel van de stad voelen, en daardoor meer verantwoordelijkheid nemen voor de wereld om hen heen.”